MaaltijdWe zijn in de kantine van een Duitse universiteit. Een roodharige studente, zonder enige twijfel van Duitse afkomst, haalt een dienblad met eten van de zelfbediening en gaat aan een tafeltje zitten. Dan merkt ze dat ze haar bestek is vergeten en staat op om een setje te halen.

Als ze terugkomt, ziet ze tot haar grote verbazing dat een zwarte man, zo te zien afkomstig uit Afrika, op haar plek zit en van haar bord eet.

In eerste instantie voelt de jonge vrouw zich van de wijs gebracht en gepikeerd. Maar meteen daarna stelt ze haar gedachten bij. Ze veronderstelt dat de Afrikaan niet bekend is met het Europese begrip van eigendom en privacy. Ook bedenkt ze dat hij misschien niet genoeg geld heeft om zijn eten te betalen.

Ze besluit tegenover hem te gaan zitten en vriendelijk naar hem te lachen. De Afrikaan geeft haar een parelwitte glimlach terug. Het Duitse meisje begint van het dienblad te eten alsof het de normaalste zaak van de wereld is en deelt haar eten ruimhartig met de zwarte man.

Hij nam de salade, zij at de soep, allebei namen ze hapjes van de stoofschotel, de een verorberde de yoghurt en de ander het stuk fruit. Dit alles vergezeld van vele beleefde glimlachjes – de man wat verlegen, die van haar zacht bemoedigend en begripvol.

Toen ze de lunch beëindigd hadden, stond de Duitse op om een kop koffie te halen. Op dat moment ontdekt ze, op de aangrenzende tafel achter zich, haar eigen jas op de rugleuning van een stoel en een dienblad met onaangeroerd eten.

Terwijl ze enigszins rood kleurde dacht ze: ‘En ik maar denken dat ík ontwikkeld was,…’